Visie op leeftijd
Geplaatst door webmaster op 15-11-2010 18:18
Aan iedere zweefvliegcarričre zit een begin en een einde. Het begin is geen punt van discussie, maar het einde van die carričre inmiddels wel. Vliegen en ouder worden is sinds enige tijd een onderwerp van gesprek binnen zweefvliegend Nederland.

Klik op "Lees meer"

Uitgebreid nieuws
Aan iedere zweefvliegcarričre zit een begin en een einde. Het begin is geen punt van discussie, maar het einde van die carričre inmiddels wel. Vliegen en ouder worden is sinds enige tijd een onderwerp van gesprek binnen zweefvliegend Nederland.

De Commissie Medische Zaken (CMZ) heeft aangegeven dat ouderdom gebreken met zich mee kan brengen, die er veelal ongemerkt ‘insluipen’, waardoor de veiligheid van de zweefvliegoperatie nadelig kan worden beďnvloed, ondanks de vaak enorme hoeveelheid opgebouwde kennis en ervaring. Het is bekend dat je niet oud hoeft te zijn om gebreken te krijgen, zowel fysiek als mentaal, die het vliegen minder veilig kunnen maken, alleen de kans dat het ouderen betreft is groter.  Veel oudere vliegers gaan hier overigens goed mee om, maar het komt ook voor dat het minder wordt onderkent. Men kan stellen dat vanuit veiligheidsoogpunt en welbevinden het zin heeft om oudere vlieger meer te begeleiden, indien daar behoefte aan bestaat vanuit de vlieger zelf of vanuit de club.  Noem het ‘leeftijdsbegeleiding’. Zowel de CIV (Commissie Instructie en Veiligheid), de CMZ als het ABZ (Afdelingsbestuur Zweefvliegen) vinden dat daar iets mee gedaan moet worden. Ook vanuit de clubs zijn er signalen dat men hier iets mee wil doen.

Het is zeker niet de bedoeling  dat er een ‘extra check systeem’ komt, immers de wet is het check systeem.

Wat is het doel?
Het ABZ wil graag dat iedereen zo lang mogelijk op een veilige manier van het zweefvliegen kan blijven genieten.

Hoe zou dat gedaan kunnen worden?
Er van uitgaande dat clubs, indien daar gezien de populatie behoefte aan bestaat,  zelf een beleid wil ontwikkelen om het ‘ouder worden en vliegen’ tijdig bespreekbaar te maken, wil het ABZ daarvoor middelen ter beschikking stellen, zeg maar gereedschap, die binnen zo’n beleid aangewend kunnen worden om inzichten en vaardigheden op peil te houden. Met deze middelen, in de vorm van briefings en trainingsvluchten, kunnen clubs en hun instructeurs een begeleiding op maat aanbieden.

Het is geen verplichting voor clubs om hier iets mee te doen. Dat kan niet en dat is ook niet de intentie. Het wordt wel gezien als veiligheidsverhogend en het kan een bijdrage leveren aan uniformiteit in de manier van aanpak.
Door op landelijk niveau iets aan te bieden kan meer draagvlak voor dit onderwerp gecreëerd worden, en hebben clubs meer ‘massa’ wanneer zij dit onderwerp willen aansnijden. 

Een belangrijk uitgangspunt is dat een club een autonome instelling is die zelf zorg draagt voor het uitvoeren van de wettelijke eisen en zelf zorgt voor een goede veiligheidscultuur. Het ABZ voelt zich, gesteund door haar commissies en als overkoepelend orgaan, wel geroepen om clubs bij te staan in zaken die het zweefvliegen in het algemeen betreffen.  In dat kader is deze handreiking naar de clubs dan ook bedoeld, en kunnen zij daarmee zelf een beleid ontwikkelen indien dat gewenst zou zijn. Nadrukkelijk moet worden gesteld dat de aandacht voor het ‘ouder worden en vliegen’ gezien moet worden als extra aandacht, naast de gebruikelijke aandacht voor veilig functioneren waar elke vlieger recht op heeft.
Het is de intentie om de aandacht voor de aspecten van het ouder worden en de mogelijke effecten daarvan op het veilig vliegen ook te verankeren in het kwaliteitshandboek van de afdeling zweefvliegen.

Veel clubs binnen Nederland stellen meer eisen aan de ervaring van clubleden dan de wet. De minimale eisen van de wet (in de toekomst gesteld door Europa) vinden die clubs kennelijk niet voldoende om een hoog veiligheidsniveau na te streven. Ook dit is niet verplicht, maar wel waardevol gebleken.
Veelal stellen clubs dan ook hogere eisen aan vliegers die op clubvliegtuigen willen vliegen en stellen bijvoorbeeld een jaarlijkse check in en hogere ervaringseisen voor geavanceerde vliegtuigtypes, ook voor ‘privé vliegers’ binnen de club. Het gebeurt tenslotte op clubterrein. Vanuit die invalshoek wordt het ook als zinvol gezien om de aspecten van het ouder worden bespreekbaar te maken en er wat mee te doen, maar dan niet in termen van eisen, maar van extra, gestructureerde aandacht.

Er wordt geen heil gezien in het stellen van een maximum leeftijd wanneer er middelen zijn om de aspecten van het ouder worden te onderkennen en oudere vliegers al of niet op maat en op een interactieve manier te begeleiden. Belangrijk is dat dan ook gekeken wordt naar alternatieven/alternatieve inzet als doorgaan op de oude voet niet mogelijk is.
Een uitgangspunt is ook dat wanneer iemand echt niet meer veilig functioneert (oud of jong, instructeur of niet) de club actie onderneemt, al of niet met behulp van de aangereikte middelen.

Wat is het ‘gereedschap’ dat wordt aangereikt?
Het ABZ/CIV wil komen tot een ‘database’ over dit onderwerp. Het is de bedoeling om clubbesturen en  instructeurs iets te geven waarmee gewerkt kan worden. Bruikbare handvatten voor instructeurs, zonder dat er extra vaardigheden worden gevraagd, anders dan wat binnen het normale instructiepakket al zit.  Ook wordt materiaal aangeboden dat als grondstof kan dienen voor een, al of niet verder, te ontwikkelen beleid.
In die database treft men het volgende aan:
Ook instructeurs onderling kunnen gebruik maken van het aangebodene. Het is ook niet nodig om iedereen hetzelfde te laten ondergaan, maar het kan ‘op maat’. Dat is te beslissen door de clubs en instructeurs.

Wat is ‘oud’?
Hoe maakt men onderscheid tussen oudere en jongere vliegers? Was het maar zo makkelijk. De CMZ heeft de leeftijd van zestig jaar genomen. Deze keus is deels arbitrair, maar men moet ergens beginnen en zestig is een leeftijd waarop, al of niet op maat, een begeleidingstraject nog daadwerkelijk zin kan hebben. Zeventig jaar is een leeftijd waarop de ouderdom al meer vat kan hebben gekregen en een traject van begeleiding misschien minder zin heeft.
Leeftijdsbegeleiding  is dus geen ‘straf’, maar een welgemeende investering om iedereen zolang mogelijk veilig van het zweefvliegen te laten genieten. Voor sommige vliegers een ‘hamerstuk’, voor andere een zinvolle ondersteuning.

Waar en wanneer komt bovengenoemde informatie beschikbaar?
De database, zoals boven geschetst zal worden geplaatst op de internet site van de CIV.  Binnen de CIV is men op dit moment druk doende om deze database vorm te geven. Zodra deze gepubliceerd is zal dit bekend worden gemaakt middels de ons bekende media als  Zweefportaal en Thermiek.

Het ABZ en haar commissies zijn zich ervan bewust dat de informatie over dit onderwerp niet snel volledig zal zijn en altijd verrijkt kan worden met kennis, inzichten en vaardigheden uit de Nederlandse zweefvlieggemeenschap of zelfs van daarbuiten. Een aantal clubs hebben reeds een beleid ontwikkeld ten aanzien van hun oudere vliegers, en het is de intentie om die kennis en ervaring toe te voegen aan bovengenoemde database en daarmee beschikbaar te maken voor alle clubs in Nederland. Daarom worden clubs ook uitgenodigd om nuttige ervaringen en visies die zij hebben opgedaan, ter beschikking te stellen aan de CIV.

Nogmaals moet worden onderstreept dat het aanreiken van deze informatie geen verplichting is tot gebruik, maar dat het wel tot nut kan zijn wanneer clubs de behoefte hebben om een beleid ten aanzien van het onderwerp ‘ouder worden en vliegen’ te ontwikkelen of verder te ontwikkelen.

Het afdelingsbestuur zweefvliegen.
15 november 2010.